10 oktober 2018 - Surabaya

Waarin ik ontdek welke krachten rondgaan in de Indonesische geschiedschrijving over de Revolusi

UNESSA, Universitas Negeri Surabaya. Department of History. Meer dan 200 studenten en docenten. Het zingen van het volkslied grijpt me aan, het wordt hier zeer krachtig gezongen en ik ben dermate onder de indruk dat de tranen mij in de ogen staan.

Ik krijg de microfoon en haal Pak Ahanan aan, een actieve en geliefde docent die werkte aan de voorbereiding van deze discussie, en plotsklaps overleed. Ik verexcuseer me dat ik pas zo laat op deze tour in Surabaya kom, in de stad waar de Indonesische revolutie begon met het naar beneden halen van het rood-wit-blauw. Een uur luisteren de studenten ademloos naar het verhaal, velen nemen fotos en maken aantekeningen.

De tweede spreker, Pak Wisnu, zet een aantal zaken scherp neer. Waar dachten de Nederlanders het recht vandaan te halen in Indonesië een militaire actie te starten na de Japanse capitulatie? Hoe is het mogelijk dat deNederlanders hun acties alleen zagen als gericht tegen binnenlandse oproerkraaiers? Ongelooflijk datNederland dit alleen maar zag als het uitvoeren van de wet. Dus, zegt hij dan, moeten alle studenten dit boek lezen. Het laat deNederlandse mentaliteit zien, beschrijft bovendien de geschiedenis vanuit een individu en geeft veel nieuwe feiten. Bovendien is het geschreven op een manier die voor Indonesië nieuw is. Op deze manier tegen de geschiedenis aankijken is goed, reageert de moderator. Van 1945 tot 1949 was Indonesië een instabiel land, met een oorlog en een revolutie door elkaar heen, en de zoektocht naar eenheid en een goede leider. Tienduizenden zijn afgemaakt in interne conflicten. Nederland had daar niets mee te maken. Dat moeten we goed in de gaten houden.

Vragen uit de zaal:

  1. Wanneer werd inNederland de informatie over het DST openbaar gemaakt?
  2. Hoe staat u tegenover een bezoek aan Sulawesi om daar in gesprek te gaan met nabestaanden en eventueel uw excuses te maken?
  3. Waarom heeft Westerling de door hem gepleegde genocide nooit toegegeven?
  4. Waarom heet de Nederlandse overheid er zo lang over gedaan om excuses te maken?
  5. Waarom heeft u uw boek geschreven?

Ik antwoord naar beste vermogen, en graag vertel ik jullie hier hoe nauw de woorden soms luisteren. Vraag 3 bijvoorbeeld. De vraag is oprecht en respectvol gesteld, de vragensteller gebruikt de woord genocide zo te zien niet als een politiek statement. Ik besluit de discussie over het gebruik van het woord ‘genocide’ te parkeren. Mijn mening is dat de acties van het DST op Sulawesi geen genocide waren, hoewel racistische elementen op groeps- en individueel niveau mede een rol gespeeld kunnen hebben. Daarbij is het grote aandeel van soldaten van niet-Westerse herkomst in het DST ook een element dat aandacht verdient. Echter: als eetste ingaan op de term ’genocide’ zou de discussie versmallen en doen vastlopen.

Ik begin mijn antwoord vanuit Westerling. Van alle verhoren voor het Hoog Militair Gerechtshof is het opvallend juist Westerling die het meest eerlijk heeft verteld wat hij heeft gedaan. Veel andere commandanten hebben getracht zich in hun verklaringen enigszins - of sterk- te onttrekken aan hun verantwoordelijkheden.

Echter, een groot probleem voor Westerling zou al snel worden dat hij - verbaal en non-verbaal- een sfeer opriep waarin hij verantwoordelijkheden naar zich toetrok die zijn draagkracht verre overtroffen. Hij aarzelde niet zich te positioneren als een politiek strateeg voor het opstellen van een nieuwe geostrategie voor half Zuidoost-Azië. Deze houding werd veroorzaakt, zo denk ik, door zelfoverschatting, geboren vanuit de bijna ongelimiteerde vrijheden die hij op zijn 27ste genoot als jongste kapitein in het KNIL. Westerling zag zich, denk ik, in die houding gesteund door de soms beschermende houding van de legertop en door de pers, die niet vies was van het voeden van de mythe van ‘de fixer’. De levende legende haalde meermaals de voorpagina’s.

Nadat ik dit element heb toegelicht, voel ik dat de vragensteller en ik contact hebben. Dus ja: veel gezagsdragers hebben getracht hun  verantwoordelijkheden af te zwakken. Maar Westerling nauwelijks. Hetgeen ons oordeel over de acties zelf niet hoeft te veranderen. Woordgebruik kunnen we het later nog hebben.

Na een uur intensief gesprek moeten we de vragen even stoppen. Ik wil namelijk nog aan de zaal vragen of zij met hun opa’s en oma’s over dit onderwerp spreken. Op de eerste rij staat Dhany Supatra op. Ja, zegt hij, ik praat erover. Thank you sir for your open minded history. Mijn opa zat bij het KNIL en is overgestapt naar de Siliwangi-divisie op verzoek van hogere commandanten van het Republikeinse leger. Hij is geëindigd als brigadier-generaal en heeft het conflict van twee kanten beleefd. Er is veel over gezegd later. Maar we hebben feiten nodig! We need fact based history.

Dhany eindigt in twee talen: ‘Geschiedenis wordt gemaakt door objectiviteit!’ - ‘History is made by objectivity!’

De tranen staan me alweer in de ogen. De moderator naast mij, een betrokken veertiger en docent geschiedenis, tracht de woorden simultaan te vertalen. Hij voegt eraan toe dat ook hij soms voor verrader wordt uitgemaakt, omdat zijn oma deels een Ambonese achtergrond heeft. Soms gaat dat zo, bij ons in Indonesië, zegt hij. Hij prikt met zijn vinger op zijn voorhoofd.

Einde gesprek. De zaal en ik zijn leeg. Daarna meer dan 1000 selfies, meer dan honderd handtekeningen. De jongen die het statement maakt heeft geen geld voor een boek. Ik geef hem er een.

Daarna een spontaan gesprek met docenten. Het wordt me helder dat docenten in dit land de drijvende kracht zijn achter feitengedreven geschiedschrijving. Er zijn grofweg drie ontwikkelgebieden, vertellen ze. Het eerste is het kweken van een kritische houding. Studenten durven te weinig naar voren te treden met kritische vragen of een eigen mening. Een tweede aspect is het eigenaarschap van de geschiedenis. De geschiedenis is van iedereen, en niet alleen van de militairen. Niet alle wapengekletter tussen 1945 en 1950 was ‘militair’. Een derde aspect dat specifiek speelt bij het onderzoeken van de koloniale geschiedenis is de taal en de afstand om bronnen te raadplegen. Weinigen beheersen nog het Nederlands.

Dan volgt een klein juweel op missie: een uur lang mag ik te gast zijn in het geschiedenislaboratorium (Laboratorium Sejarah) van de studenten geschiedenis. Hier bouwen ze hun replica van een VOC-schip. Hier laten ze zien hoe in het Handboek voor Insulinde de kevers langzaam zich gestaag door de pagina’s eten. Hier wordt mijn boek in de klassieke bibliotheek bijgezet.

Terug in de taxi naar de stad zie ik mijn nieuwe boek voor me. Het is opgedragen aan studenten en docenten geschiedenis. Het moet een diepe mentaliteitsgeschiedenis worden. Het zal gaan over oorlog van de jeugd van Nederland tegen de jeugd van Sulawesi. Het moet een naakt en meedogenloos boek worden. Over hoe ‘wij’ ‘hen’ zagen.

Die nacht schrijf ik de eerste alinea. Ik ga naar bed en kort daarna schudt de aarde. Op de tiende verdieping van het hotel voel en hoor ik het hele gebouw zeker 5 cm. Heen en weer deinzen. Schaal 6,4 op een afstand van 189 kilometer. Ik eindig rond 2 ’s nachts uur op straat, in mijn onderbroek. Het boek van Anhar Gonggong en mij zal de beving van die nacht doen verbleken als een inleidende rilling.

Meer Blogs